Hoe word je interieurarchitect?
‘Architect’ en ‘interieurarchitect’ zijn beschermde titels, in tegenstelling tot bijvoorbeeld ‘psycholoog’. Dat betekent dat je je volgens de wet niet zomaar interieurarchitect mag noemen. En ook niet daarvan afgeleide titels mag gebruiken zoals ‘binnenhuisarchitect’. Dat mag alleen als je ingeschreven bent in het architectenregister bij de discipline Interieurarchitectuur. ‘Interieurontwerper’ is echter géén beschermde titel.
Register
Voor registratie in het architectenregister moet je een diploma hebben van een erkende opleiding op het betreffende terrein. ook moet je ieder jaar minstens 16 uur aan bijscholing volgen en contributie betalen. Toen ik afstudeerde was de eis voor inschrijving als interieurarchitect een bachelordiploma ‘interieurarchitectuur’ van een academie voor beeldende kunsten in Nederland. Voor wie na 2010 is gestart met de opleiding is nu een masteropleiding interieurarchitectuur verplicht. Die masteropleidingen bestaan pas sinds kort en moeten nog verder worden ontwikkeld.
Toelating
Het kunstvakonderwijs is intensief en daarmee kostbaar. Daarom geldt er selectie aan de poort. Iedereen die aan de kunstacademie wil gaan studeren moet toelatingsexamen doen. Ook moet je minimaal havo of een relevante mbo hebben afgerond.
In Den Haag was de eerste ronde een gesprek om de motivatie en ‘bagage’ van kandidaten in te schatten. Vervolgens kregen ze een of meer opdrachten mee om voor te bereiden. Alle kandidaten van mijn jaar moesten bijvoorbeeld een schaakspel ontwerpen. Dat moest worden gepresenteerd aan de commissie, samen met het portfolio. Degenen die volgens de commissie voldoende talent en motivatie hadden, en de juiste instelling (‘zelfreflectie’ was het codewoord), mochten beginnen aan de opleiding.
Twee keer per jaar werd met elke leerling besproken hoe het ging en of het zinvol was om door te gaan. Mijn klas van deeltijders interieur startte in 2004 met zestien mensen. Daarvan studeerden er uiteindelijk vijf volgens schema af in 2009.
Opleiding
De deeltijdopleiding duurde destijds vijf jaar. De eerste anderhalf à twee jaar stonden in het teken van de vorming als ontwerper. We kregen kunstgeschiedenis, tekenen, meubelontwerpen, vormstudie en productontwerp. En natuurlijk interieurontwerp. In de hout- of metaalwerkplaats op de academie konden we de ontworpen meubels en producten zelf maken. Ook moesten we overal schaalmodellen van maken. Zo leerden we in de praktijk over materialen en constructie.
De jaren erna werden de projecten groter. Interieurontwerp stond centraal en de andere vakken waren ondersteunend: bouwkunde, architectuurtheorie, fotografie en visualisatie. Daarnaast moesten we op basis van onze ‘fascinaties’ een eigen ontwerprichting verkennen. Dat kon een aspect zijn van interieurarchitectuur, maar ook een andere ontwerpdiscipline. Dit ‘individueel studietraject’ telde ook mee bij het examen. Ik koos hierbij voor tuin- en landschapsarchitectuur.
We hadden gemiddeld drie à vier avonden les per week. Het huiswerk kostte mij al gauw anderhalve dag per week. Behoorlijk intensief dus, zeker in combinatie met een baan. Elk semester werd afgesloten met een beoordeling van al je werk, waarvoor ieder een eigen mini-expositie moest inrichten. Het eindexamen was een echte expositie, een enorme klus. De examencommissie bestond uit verschillende docenten en had ook een extern, onafhankelijk lid. Diens cijfers telden zwaar mee. Voor een indruk van de inhoud van het examen zie mijn afstudeerproject: ontwerp Chinees cultureel centrum.
6 februari 2013